
Jurisprudentie
BG3756
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7123 WAO + 06/7124 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7123 WAO + 06/7124 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Nadere motivering in hoger beroep. Voldoende inzichtelijk dat de met de functies verbonden belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant, ook op het punt van duwen bij het verplaatsen van auto’s in een showroom.
Uitspraak
06/7123 WAO, 06/7124 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
en van
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 november 2006, 06/1618 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
appellant.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek geschorst. Partijen hebben nadere stukken ingezonden en vervolgens toestemming gegeven de zaak zonder nader onderzoek ter zitting af te doen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Bij besluit van 7 september 2005 heeft appellant de aan betrokkene toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% met ingang van 8 november 2005 ingetrokken. Bij besluit van 18 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 september 2005 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank vond geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant van onjuiste medische beperkingen zou zijn uitgegaan en zag geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaar-verzekeringsarts. Betrokkene moest volgens de rechtbank in staat worden geacht per de datum in geding, 8 november 2005, arbeid te verrichten die voldoet aan de door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangegeven beperkingen.
3.2. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling stelde de rechtbank vast dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de voorgehouden functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van betrokkene op de datum in geding, nu niet alle markeringen van mogelijke overschrijdingen in het rapport van de bezwaararbeids-deskundige zijn besproken. Daarnaast was naar het oordeel van de rechtbank in dit concrete geval onder meer ten aanzien van het aspect duwen (het duwen van een auto in een showroom) overleg met de verzekeringsarts aangewezen.
4. In hoger beroep stelt betrokkene zich op het standpunt dat appellant de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onvoldoende heeft gemotiveerd en zijn medische beperkingen te laag heeft ingeschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij na de schorsing van de behandeling van deze zaak een rapport overgelegd van een door de orthopedisch chirurg dr. H.M. Schüller op 1 maart 2007 verricht onderzoek. Appellant verwijst in reactie daarop naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 april 2008, waarin deze na bestudering van de dossiergegevens en het rapport van dr. Schüller tot de conclusie komt dat de FML beperkingen laat zien die overeenkomen met de door de orthopedisch chirurg genoemde beperkingen, behoudens op het aspect afwisseling van houding. Deze beperking heeft de bezwaarverzekeringsarts alsnog toegevoegd aan de FML onder 5.9 met de toelichting: staan, zitten en lopen geregeld afwisselen.
5. De Raad ziet geen grond de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen in haar oordeel. In de FML zijn beperkingen opgenomen op de aspecten waarop dr. Schüller de belastbaarheid van betrokkene beperkt acht. Voorts constateert ook dr. Schüller geen andere afwijkingen dan een lichte beperking van de retroflexie van de lumbosacrale wervelkolom. De Raad vindt dan ook geen aanleiding tot het raadplegen van een onafhankelijke medisch deskundige. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
6.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de G-markeringen voldoende is gemotiveerd waarom de functies ondanks deze markeringen geschikt zijn voor betrokkene. Voorts is uit overleg tussen de bezwaar-arbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts naar voren gekomen dat de functiebelasting van de functies waarin auto’s worden verplaatst, valt binnen de belastbaarheid van betrokkene inclusief het verplaatsen van auto’s in een showroom.
6.2. Na de schorsing van de behandeling heeft appellant een rapport van de bezwaar-arbeidsdeskundige overgelegd. Deze heeft de functies opnieuw uitgedraaid en de markeringen beoordeeld. Daarbij is de functie van telefonist coördinatiecentrum (sbc-code 515201) vervallen in verband met onvoldoende afwisseling van houding. De belasting in de functies verkoper detailhandel (sbc-code 517060), verkoper technische detailhandel (sbc-code 317013) en werkplanner garage, receptionist garage (sbc-code 521011) is volgens appellant in overeenstemming met de belastbaarheid van betrokkene. Op verzoek van de Raad heeft appellant bij brief van 6 augustus 2008 een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige overgelegd waarin deze alsnog een motivering geeft op de aspecten van de functiebelasting die in de Resultaat Functiebeoordelingen van 8 augustus 2005 met een G zijn gemarkeerd, voor zover deze nog niet eerder afzonderlijk waren gemotiveerd.
7.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant in eerste aanleg niet heeft voldaan aan de motiveringsvereisten zoals de Raad die in zijn jurisprudentie heeft gesteld. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak bevestigen voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en beslissingen zijn genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
7.2. Gelet op de na de schorsing van de behandeling ter zitting van de Raad nader door appellant ingezonden rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeids-deskundige, in samenhang bezien met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige die in de bezwaarfase en de beroepsfase zijn opgesteld, is de Raad van oordeel dat het Uwv alsnog een toereikende motivering heeft gegeven van de geschiktheid van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies, genoemd onder 6.2. Met de nadere toelichtingen en motiveringen heeft appellant voldoende inzichtelijk gemaakt dat de met de functies verbonden belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant, ook op het punt van duwen bij het verplaatsen van auto’s in een showroom. De Raad ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
7.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen, behoudens voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In zoverre zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
7.4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand en op € 18,36 voor reiskosten van betrokkene, in totaal € 823,36.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en vernietigt de aangevallen uitspraak in zoverre;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 823,36, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) R.L. Rijnen.
MH